Projectmanagement
Wij zorgen ervoor dat de planvorming ook procesmatig goed verloopt. Wij kennen de processen om tot visies, beleid en plannen te komen. Draagvlak door het werkelijk betrekken van mensen speelt daarbij een cruciale rol. Wij doen voor u het proces- en projectmanagement van de afzonderlijke projectfasen of het gehele voorbereidingstraject, eventueel ook ad interim. Binnen het bureau bestaat een grote kennis van projectmatig werken. Het bureau kan voor u subsidieaanvragen doen en de verdere begeleiding en afhandeling verzorgen.
In opdracht van Staatsbosbeheer Regio Noord, mede namens Agrarisch Belang Terschelling, LTO-noord en de Wildbeheereenheid Terschelling, 2019
Standganzen zijn ganzen die in NW Europa broeden en daar jaarrond
verblijven; dit in tegenstelling tot trekganzen die in arctische streken
broeden en alleen in NW Europa overwinteren. Het aantal standganzen is sinds de eeuwwisseling sterk
toegenomen op Terschelling. De
grote aantallen veroorzaken landbouwschade in de polder en hebben in het
natuurgebied negatieve effecten op instandhoudingsdoelen door
eutrofiëring van voedselarme natte duinvalleien (Natura 2000) en de kans op
herbesmetting met de uitgebreid bestreden exoot watercrassula. Dit leidt tot
grote maatschappelijke schadeposten.
De Aanpak Standganzen Terschelling heeft als doel om de schade
die standganzen op het eiland aanrichten te verminderen. Voortzetting van bestaande maatregelen, zoals
het prikken van eieren en het schieten van ganzen is nodig, maar deze
maatregelen zijn onvoldoende gebleken om de toenemende aantallen standganzen en
de toenemende schade tot staan te brengen. Daarvoor is ook uitbreiding van deze
maatregelen op andere locaties en in andere periodes van het jaar nodig en zijn
ook nieuwe activiteiten noodzakelijk. Niet één afzonderlijke maatregel kan tot
het beoogde resultaat leiden, maar alleen een uitgebalanceerd pakket aan
maatregelen kan de aanpak van de standganzen tot een succes maken en hiervoor
is eendrachtige samenwerking tussen partijen nodig. Bovengenoemde
partijen hebben daarom deze Aanpak Standganzen samen
opgesteld en met elkaar afspraken gemaakt over de uitvoering. Deze wordt
jaarlijks geëvalueerd en op basis daarvan kan de uitvoering bijgesteld worden.
Een aantal activiteiten kan gevolgen hebben voor instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden op en om Terschellingen en deze zijn daarom in een voortoets getoetst aan de Wet Natuurbescherming.
Vitens N.V. wil een
nieuwe grondwaterwinning van 6,5 miljoen m3 per jaar stichten nabij
Luxwoude. Daarbij geldt voor Vitens N.V. als initiatiefnemer een
m.e.r.-beoordelingsplicht. Vitens heeft echter direct gekozen voor het
opstellen van een project-m.e.r. Daarnaast geldt een plan-m.e.r.-plicht voor de
gemeente, omdat het bestemmingsplan moeten worden aangepast. Beide procedures
zijn gecombineerd en als eerste stap is door De Overlaat de notitie Reikwijdte
en Detailniveau opgesteld.
Deze notitie beschrijft
wat in het kader van de m.e.r. al is onderzocht en nog zal worden onderzocht en
welke alternatieven of varianten in beschouwing genomen zullen worden. In dit
geval was al veel informatie verzameld en zijn reeds locatiealternatieven
onderzocht op vooral hydrologische effecten. Op basis daarvan zijn mogelijke ecologische effecten van het voornemen op de
instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden De Deelen en Van
Oordt’s Mersken bij voorbaat uit te sluiten.
De Notitie Reikwijdte en Detailniveau is voorgelegd aan de Commissie m.e.r. Tegelijk met dit project onderzoeken Vitens, provincie en waterschap Fryslân de gevolgen van bodemdaling en klimaatverandering voor het grondwatersysteem. Het gaat onder meer om verzilting van drinkwaterwinning en verdroging van natuurgebieden. Het onderzoek moet leiden tot nieuw grondwaterbeleid voor Friesland. De Commissie adviseert om in het milieueffectrapport te laten zien hoe de nieuwe grondwaterwinning hierbinnen past. Ook adviseert ze om te laten zien hoe negatieve effecten voor beschermde natuur voorkomen kunnen worden.
In
opdracht van Staatsbosbeheer Regio Noord, mede namens Vereniging Agrarisch
Natuurbeheer en Ganzenopvang Ameland, Wildbeheereenheid
Ameland, Rijkswaterstaat, Het Vennoot, Stichting Golfbaan Ameland, Vogelwacht
Hollum-Ballum en Vogelwacht Nes-Buren, 2018-2019
Het aantal
standganzen (op Ameland broedende ganzen) neemt voortdurend toe, wat leidt tot
schade aan de landbouw en negatieve effecten op de natuur. Er is een groot
aantal geschikte broedplekken, zowel in de polder en de kwelder als in de
duinen. Grazen doen de ganzen op het eiwitrijke gras in de polder. De polder is
van 1 november tot 1 juni ten behoeve van trekganzen aangewezen als
foerageergebied. Standganzen profiteren daar in deze maanden mee van de daar
geldende bescherming van de trekganzen. Na 1 juni mogen de ganzen verjaagd en
geschoten worden, maar de mogelijkheden hiervoor zijn, zeker in het
toeristenseizoen, beperkt.
Om op het eiland te komen tot een integrale en breed gedragen aanpak om schade door standganzen te verminderen hebben bovengenoemde partijen met elkaar afspraken gemaakt die hebben geleid tot de Aanpak Standganzen. Om de standganzenpopulatie terug te dringen zijn naast voortzetting van de bestaande activiteiten ook nieuwe activiteiten nodig in de polder, in de overgangszone van duinen naar polder en in de duinen. Het betreft het uitbreiden van mogelijkheden voor afschot en het prikken van eieren.
Omdat de
nieuwe activiteiten geen ‘bestaand gebruik’ zijn volgens het beheerplan Natura
2000 Duinen Ameland moesten deze getoetst worden aan de Wet Natuurbescherming.
Geconcludeerd is dat als de verschillende activiteiten conform de gemaakte afspraken en gedragsregels worden uitgevoerd de instandhoudingsdoelstellingen en de kwaliteit van de habitats niet verslechteren en dat geen verstoring optreedt van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Jaarlijks wordt de voortgang van de Aanpak Standganzen geëvalueerd.
Een aantal zeer enthousiaste dorpsbewoners van de Plonzgroep in Wirdum hadden het idee opgevat om meer mensen van het water in Wirdum te laten genieten. Zo is het idee van een recreatieve plek aan het water gekomen. Na een jaar plannen, gesprekken voeren met de gemeente en uitvoeren is de Wirdumerbaai gerealiseerd. Na een feestelijke opening van wethouder Hein de Haan is in de zomer van 2019 al volop gebruik gemaakt van de Wirdumerbaai.
In opdracht van Vitens, samen met Hunzebreed, 2014
Vitens wil de grondwaterwinning bij
Nij Beets met 3 miljoen m3 per jaar uitbreiden tot 6,5 miljoen m3 per jaar. Mogelijke
locaties zijn die van de huidige winning (A) tussen de Leppedyk en de
Janssenstichting en een nieuwe locatie (B) ten noorden van de zandwinplas aan
de Beetsterweg, zie figuur 1. Daarbij wil Vitens negatieve effecten op de
omgeving beperken en significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied
Van Oordt’s Mersken voorkomen door verhoging van het peil van de zandwinplas, een
goede keuze van winningsdiepte, locatie van putten en door aanpassing van de
waterhuishouding in de omgeving. Vitens participeert daartoe in een
gebiedsontwikkeling. In dat kader zijn effecten van maatregelen hydrologisch
onderzocht. Deze hydrologische effecten zijn in een voortoets vertaald naar
ecologische effecten en beoordeeld op gevolgen voor het Natura 2000-gebied Van
Oordt’s Mersken.
Figuur 1. Kaart omgeving Nij Beets met locaties huidige
grondwaterwinning (A) en mogelijke uitbreiding (B)
Mogelijke beïnvloeding door het
voornemen gaat via het diepe grondwater. Bij de uitbreiding van de waterwinning
wordt diep grondwater onttrokken onder de keileem. De zandwinplas heeft de
keileem doorbroken, waardoor het peilbeheer in de plas eveneens van invloed is
op de stijghoogte van het diepe grondwater.
Figuur 2. Beekdal Koningsdiep met Rome, de Mersken en
de Hege Geasten. Schematische weergave van de (vroegere) grondwaterstromen en
de positie van de habitattypen, zie rode lijnen: 1 Vochtige heiden, 2
Heischrale graslanden, 3 Blauwgraslanden. 4 Dotterbloemhooiland (geen
instandhoudingsdoel); uit conceptadvies OBN Koningsdiep, naar Altenburg & Wymenga, 2014.
Van Oordt’s Mersken bestaat uit het dal van het Koningsdiep waar keileem in meer of mindere mate ontbreekt en oplopende flankgebieden waar wel keileem aanwezig is, zie figuur 2. In het beekdal is een duidelijke interactie aanwezig tussen het freatische grondwater en het diepe grondwater. Op de beekdalflanken liggen in samenhang met de keileem lokale watersystemen die veel minder beïnvloed worden door stijghoogteveranderingen van het diepe grondwater. Daar waar de weerstand van de keileem relatief groot is, kunnen op plekken waar regenwater stagneert vochtige heiden tot ontwikkeling komen. Veranderingen van de stijghoogte van het diepe grondwater hebben vermoedelijk heel weinig tot geen effect op het lokale grondwatersysteem.
Het voornemen kent twee
locatiealternatieven voor uitbreiding van de grondwaterwinning, A (huidige
locatie) en B (nieuwe locatie ten noorden van de zandwinplas) en daarnaast een
groot aantal varianten ten aanzien van het in te stellen peil op de
zandwinplas, zie figuur 3. Hoe hoger het peil van de zandwinplas, des te groter
het positieve effect op de stijghoogte van het diepe grondwater onder het
Natura 2000 gebied. Op grond van de effectbeschrijving, aangevuld met
expert judgement, is de beoordeling van alternatieven en varianten
weergegeven.
In deze voortoets is op grond van
beschikbare informatie onderzocht welke combinaties realistisch zijn, dat wil
zeggen welke combinaties een significant negatief effect op het Natura 2000
gebied uitsluiten. Daarmee wordt de bandbreedte aan mogelijke alternatieven en
varianten ingeperkt.
Figuur 3. Alternatieven en varianten
Bij alleen uitbreiding van de
waterwinning ten zuiden van de zandwinplas op de huidige locatie A valt, gezien
de uitkomsten van de huidige grondwatermodellering, significante schade
op heischrale graslanden, blauwgraslanden en op de kemphaan niet uit te
sluiten. Bij uitbreiding in combinatie met een zodanig hoger plaspeil dat de
stijghoogte van het diepe grondwater onder het Natura 2000-gebied volgens de
huidige berekeningen niet afneemt maar substantieel toeneemt, treedt geen
schade door het voornemen op. De noodzakelijke verhoging van het peil van de
zandwinplas blijkt bij uitbreiding op locatie A groter dan bij locatie B.
Geconcludeerd mag worden dat bij de keuze van een juiste combinatie van grondwaterwinning en plaspeilverhoging, aangevuld met een optimale inrichting van de winning (inrichting puttenveld, de ligging t.o.v. de zandwinplas en de diepte van de winputten), er verschillende alternatieven mogelijk zijn, waarbij significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied zijn uit te sluiten.
In opdracht van een melkveehouder bij Franeker, 2012-2014
Bij Franeker staat op minder dan 25 m afstand van een bestaande ligboxenstal een pand met woonbestemming. Dit huis staat al jaren leeg en is zeer vervallen. Ook de bijbehorende schuur is bouwvallig. De eigendomsituatie is verschillend. De mogelijke bedrijfsontwikkeling wordt beperkt door de Wet geurhinder en veehouderij. Daarnaast zouden bij hernieuwde bewoning behalve door geur ook belemmeringen kunnen optreden door geluid, fijn stof en/of dierziekten, hoewel hiervoor geen directe kaders gelden. Daarom is met de gemeente gesproken over wijziging van de planologische bestemming en herbouw buiten de 50 meter zone vanuit de boerderij. Hiermee wordt milieuhinder voorkomen en blijft bedrijfsontwikkeling mogelijk binnen de milieuhygiënische en ruimtelijke regelgeving. Er is onder meer gekeken naar de kaders die de Verordening ‘Romte’ uit 2011 van de provincie Fryslân hieraan stelt in de ‘saldoregeling voor woningen’. Het gaat er daarbij om dat in landschappelijk opzicht aangesloten wordt op het bebouwingscluster van de boerderij en dat de woning in de karakteristiek van het landschap past. De gemeente is in principe bereid hieraan mee te werken in het thans in voorbereiding zijnde Bestemmingsplan Buitengebied onder de voorwaarde dat een erfinpassingsplan wordt opgesteld waarnaar wordt verwezen in de vorm van een voorwaardelijke bepaling.
Aansluitend is een erfinpassingsplan gemaakt voor het bestaande erf en het nieuwe bouwperceel. Met aanvullende boombeplanting wordt tezamen met de bestaande erf- en wegbeplanting de kwelderwal geaccentueerd en een besloten karakter aan het erf gegeven.
In opdracht van Dorpsbelang Wirdum-Swichum, in 2010-2012.
Dit project is geformuleerd door Ingenieursbureau De Overlaat en door Dorpsbelang in 2010 ingediend bij de gemeente Leeuwarden als wijkidee, zie projectbeschrijving en powerpoint presentatie. Het idee won bij verkiezingen van wijkideeen begin 2011 en is in dat jaar verder voorbereid door een projectgroep met periodieke presentaties naar buiten toe. De herinrichting van de schoolpleinen vindt voorjaar 2012 plaats. Het project wordt uitgebreid tot verbetering van de hele wijk. Woonfriesland renoveert haar woningbezit, de gemeente zal de riolering vernieuwen en aansluitend in najaar 2012 parkeerplaatsen aanpassen en beplanting aanbrengen. Ook het pleintje achter de huizen van de Hellemastrjitte/Beekhuisstrjitte zal worden opgeknapt.wijkidee+schoolplein+100602
In opdracht van Provincie Groningen, in 2009-2011.
De provincie heeft het initiatief genomen tot het opstellen van een integraal plan voor het Nieuwe kanaal Midwolda-Nieuwolda om de functies van het Nieuwe kanaal, zoals genoemd in het Provinciaal Omgevingsplan, te weten vaarverbinding en robuuste verbindingszone op elkaar af te stemmen. Yvonne van Manen is vanuit de afdeling Landelijk Gebied en Water projectleider voor de robuuste verbinding.
In opdracht van Dorpsbelang Wirdum-Swichum, in 2010-2011.
Dit project is als onderdeel van een wandelroute voorbereid door Ingenieursbureau De Overlaat en door Dorpsbelang Wirdum-Swichum ingediend als ‘wijkidee’ bij de gemeente Leeuwarden. Bij de verkiezing van wijkideeen begin 2011 kwam het als eerste uit de bus. De kosten zijn begroot op circa € 20.000,-. Hiervan wordt € 15.000,- gedekt vanuit wijkidee en € 5000,- vanuit Plattelânsprojekten. Het project is in 2011 gerealiseerd.
Uitwerken van de werkprocessen particuliere natuuraanleg in het kader van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL), zowel binnen de provincie Overijssel als in relatie met de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en de Dienst Regelingen (DR. Met een raming van de benodigde capaciteit en efficiencyvoorstellen.
In opdracht van Provincie Groningen, in 2009 2010.
Ambitiekaart ten behoeve van het Natuurbeheerplan Groningen
Onderdeel van het Natuurbeheerplan Groningen zijn de beheertypenkaart en de ambitiekaart. De beheertypenkaart geeft, uitgedrukt in beheertypen volgens de Index Natuur, Landschap en Recreatie, de huidige beheersituatie weer. De ambitiekaart beschrijft eveneens op basis van beheertypen de gewenste situatie op de (middel)lange termijn, waarbij als indicatie de situatie vanaf circa 2025 aangehouden wordt, omdat ervan uitgegaan mag worden dat op die termijn de gehele ecologische hoofdstuctuur ingericht is en ook voldaan wordt aan abiotische randvoorwaarden door onder meer de implementatie van de kaderrichtlijn water. Uitgangspunt voor de ambitiekaart is dat ‘hoogwaardige’ beheertypen behouden blijven en dat ‘laagwaardige’ beheertypen zo mogelijk doorontwikkeld worden. Bostypen met productiedoelstelling zijn binnen de EHS omgezet naar de corresponderende bostypen zonder productiedoelstelling, met uitzondering van een aantal gebieden in beheer bij Staatsbosbeheer.
Voor Natura 2000-gebieden gelden op grond van de Natuurbeschermingswet specifieke instandhoudingsdoelen, uitgedrukt in soorten en habitattypen. Per instandhoudingsdoel is een behouds- of een verbeterdoelstelling ten aanzien van oppervlakte en/of kwaliteit geformuleerd. Via een vertaaltabel is een omzetting mogelijk van habitattype naar beheertype ten behoeve van de ambitiekaart. Waar de overeenkomstige beheertypen in de huidige situatie al voorkomen zijn deze overgenomen op de ambitiekaart. Omdat binnen de Natura 2000-gebieden relatief hoge beheersinspanningen mogen worden verwacht kunnen percelen met een op de beheertypenkaart ‘laagwaardiger’ aanduiding worden omgevormd tot een van de typen die corresponderen met de instandhoudingsdoelen. Ook voor soorten zijn vaak speciale kernopgaven geformuleerd welke de te maken keuze voor de ambitiekaart nader specificeren.
Inhoudelijk is de keuze voor het toekennen van beheertypen aan de ambitiekaart gebaseerd op aanwezige waarden (zoekgebieden akker- en weidevogels, essen), abiotische omstandigheden (met name hoogteligging, bodem, grondwatertrap, kwel), vegetatiekundige en faunistische kennis van provinciale medewerkers en beleidsmatige keuzes. Zo heeft de provincie in het Natuurbeheerplan streefbeelden natuur beschreven per deelgebied. Deze bieden houvast bij het opstellen van de ambitiekaart.
Bij het toekennen van beheertypen is bovendien gebruik gemaakt van de natuurdoeltypenkaart uit 2001. Met behulp van eerdergenoemde vertaaltabel zijn daartoe de vroegere natuurdoeltypen omgezet naar beheertypen volgens de Index.
Op de ambitiekaart duidt de kleur van een kaartvlak het daar geambieerde beheertype aan. Binnen een beheertype is volgens afspraak maximaal 20% ‘vervuiling’ met andere beheertypen mogelijk; vaak is er evenwel de voorkeur aan gegeven afwijkende beheertypen zelfstandig aan te duiden op de kaart of de variatie binnen het kaartvlak aan te geven door onderscheid te maken tussen een dominant beheertype en bijkomende beheertypen. Het natuurbeleid is erop gericht dat het dominante beheertype wordt gerealiseerd op het overgrote deel van het gebied, terwijl de bijkomende typen met een beperkte oppervlakte worden gerealiseerd op plaatsen waar het dominante type niet haalbaar is vanwege abiotiek of externe invloeden. De bijkomende beheertypen geven ruimte voor de natuurlijke ontwikkeling van het terrein, waarmee voorkomen wordt dat de ambitiekaart te rigide wordt.
De ambitiekaart is vastgesteld door gedeputeerde staten van Groningen.
Onderzoek naar kansen voor Friese boezem maandag, 2 februari 2009
Wetterskip Fryslân gaat onderzoeken hoe de natuur- en recreatiewaarde van de Friese boezem versterkt kan worden (de boezem is het belangrijke netwerk van meren, kanalen en vaarten). Centraal staat of hogere boezemkaden hieraan kunnen bijdragen. De uitkomsten van het onderzoek zijn rond de zomer bekend.
Door het uitvoeren van het bestaande veiligheidsplan van Wetterskip Fryslân, zouden boezemkaden in de toekomst gemiddeld tien centimeter lager kunnen worden aangelegd. Het waterschap zou daar in de loop van 2009 mee beginnen. Als de kaden niet lager worden aangelegd maar op de oorspronkelijk berekende hoogte blijven, geeft dit in combinatie met het Lauwersmeergemaal mogelijkheden voor meer waterberging en een meer natuurlijk peilverloop (nu heeft de Friese boezem een streefpeil van 52 cm. onder NAP). Hogere waterstanden in de winter en wat lagere in de zomer zijn goed voor de waterkwaliteit en de natuur.
In het onderzoek worden de effecten, kosten en kansen van hogere kaden bekeken voor de waterkwaliteit, voor het vermogen van de boezem om extreem natte of droge periodes op te vangen en voor natuur, recreatie, landbouw en scheepvaart. De veiligheid tegen overstroming is en blijft de belangrijkste voorwaarde.
Er is al veel informatie over de inrichting en het gebruik van de Friese boezem. Deze informatie wordt meegenomen in het nieuwe onderzoek. Rond de zomer zijn de uitkomsten van het onderzoek bekend. Het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân besluit half september 2009 over de gewenste hoogte van de boezemkaden. Dit gebeurt in nauw overleg met de provincie Fryslân.
Resultaten
De resultaten vormen geen aanleiding om nu positief te adviseren over invoering van flexibel peilbeheer. Tijdens het onderzoek is wel geconstateerd dat er vanuit de uitvoering van verschillende provinciale beleidsvelden behoefte is aan een inhoudelijke afstemming binnen een brede integrale visie op het boezemgebied.
De afdeling Landelijk Gebied heeft Robbert de Vries gevraagd op te treden als projectleider voor het project Werkkaart ammoniak en veehouderij .
Wet ammoniak en veehouderij
Met de Wet ammoniak en veehouderij wordt de ammoniakuitstoot vanuit de landbouw in de omgeving van de ecologische hoofdstructuur beperkt. De provincie Groningen heeft in 2004 samen met de gemeenten een werkkaart opgesteld waarop de begrenzing van kwetsbare gebieden volgens de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is aangeduid.
Per 1 mei 2007 is een wijziging van de Wav in werking getreden, welke onder andere een inperking van de te beschermen gebieden omvat. In de gewijzigde Wav wijzen provinciale staten zeer kwetsbare gebieden aan. De Wav geeft daarvoor de volgende criteria: de gevoeligheid voor ammoniak, de aanwezige natuurwaarden, de ecologische samenhang, de grootte van het voor verzuring gevoelige gebied, de gevolgen van de aanwijzing voor bestaande veehouderijen en de oppervlakte van het betreffende gebied.
Uitgangspunt voor de selectie van zeer kwetsbare gebieden
vormen de kwetsbare gebieden binnen de werkkaart uit 2004. Bij gebieden uit de
ecologische hoofdstructuur welke kleiner zijn dan 50 ha is eerder al nagegaan
hoeveel soorten er voorkomen (en op hoeveel plekken) van de rode lijst. Zo vindt
een onderverdeling plaats naar natuurwaarden. Complicaties bij dit proces zijn
dat de provinciale ecologische hoofdstructuur nog niet (overal) is begrensd,
dat alleen rode lijstgegevens van vaatplanten en paddestoelen (beperkt)
voorhanden zijn en t.a.v. het oppervlaktecriterium, dat niet eenduidig is aan
te geven wanneer er – bij een doorsnijding – sprake is van een aaneengesloten
gebied. Op basis van de conceptkaart van zeer kwetsbare gebieden en
inventarisatiegegevens uit 2003 blijken 10 veehouderij te vallen binnen de 250
m zone rond zeer kwetsbare gebieden. Deze bedrijven worden daardoor mogelijk
beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast is nieuwvestiging van
bedrijven binnen de 250 m zones niet mogelijk.
Toetsingskader Natura 2000 en ammoniak
Een beperkt aantal natuurgebieden in de provincie Groningen valt niet alleen onder de EHS, maar is ook Natura 2000-gebied. Voor die gebieden geldt niet alleen het regime van de Wav, maar ook dat van de Natuurbeschermingswet. Deze schrijft voor dat een passende beoordeling moet plaatsvinden als door bedrijfsvestiging of –uitbreiding significant negatieve effecten op de natuurwaarden kunnen optreden waarvoor die gebieden zijn aangewezen.